Erfelijke gezondheidsbedreigende afwijkingen
C. 2. CONGENITALE DOOFHEID BIJ WITTE KATTEN
Omschrijving :
De doofheid ontstaat door degeneratie (verval) van de bloedtoevoer
van het middenoor (cochlea) op de leeftijd van 3 à 4 weken, vermoedelijk als gevolg
van melanocytensuppressie, een plaatselijke afwezigheid van melanocyten welke embryonaal
afkomstig zijn uit de neurale lijst. Het verval van de bloedvoorziening geeft verlies
van sensorische haarcellen en leidt tot doofheid. De oorzaak van de degeneratie is
niet bekend, maar deze gaat gepaard met de afwezigheid van pigmentcellen (melanocyten).
Hoe eerder de parade van pigmentvormende cellen, afkomstig uit de neurale lijst,
wordt gestopt in het embryonale stadium, des te groter is de kans op doofheid en
blauwe oogkleur.
Congenitale doofheid is bij de kat al door Darwin in 1859 beschreven
en congenitale doofheid kan eenzijdig of beiderzijds voorkomen. Reeds lang is het
verschijnsel van een samenhang bij verschillende diersoorten bekend tussen pigmentafwijking
en gehoorstoornissen.
Gezondheidsaantasting :
Naar de mate van doofheid bestaat een drietal mogelijkheden:
Een witte kat, die eenzijdig horend is en moeite heeft de geluidsbron te lokaliseren.
Een witte kat, die tweezijdig (compleet) doof is (bilateraal) en grote hinder hiervan ondervindt, doordat deze kat niet in staat is op gevaarlijke situaties te anticiperen en dit uiteraard kan leiden tot onnodige verwondingen of zelfs een voortijdige dood. Het is overigens vaak geobserveerd, dat katten die doof zijn dit compenseren door verhoogde gevoeligheid van andere zintuigen of door op andere katten te letten en deze te volgen.
Een witte kat, die volledig horend is.
Wanneer een kat twee verschillende kleuren ogen had, dan had meestal het oor dat
aan dezelfde kant van het blauwe oog lag, gehoorproblemen (Mair, 1973).
Witte dieren
met een gepigmenteerde retina vertonen minder vaak doofheid dan dieren met een blauwe
retina. Bij katten met diepblauwe ogen van de Siamees bevinden zich de pigmentkorrels
(melanine) alleen in het netvlies. Doofheid wordt niet gevonden bij albinisme (een
metabool defect in de tyrosine-productie), waarbij melanocyten wel aanwezig, maar
niet tot enige pigmentvorm in staat zijn (van de Velden, 1976). Dit is bij de albino,
behalve aan de witte vachtkleur, ook te zien aan de rode oogkleur.
Welzijnsaantasting :
Een goed functionerend gehoorszintuig is onmisbaar om te kunnen
reageren op de prikkels uit de directe omgeving en is daarmee van belang voor het
geestelijk welzijn en een normaal gedrag van de kat. In het algemeen zijn dove kittens
moeilijk te wekken, verder reageren ze alleen op tactiele en visuele prikkels en
zijn ze agressiever tegen hun nestgenoten, omdat ze de pijnkreten niet horen. Wat
de blauwe ogen van witte katten aangaat, deden Bergsma en Brown (1971) een merkwaardige
ontdekking: het tapetum lucidum ontbrak. Dit reflecterende tapetum lucidum bekleedt
de achterkant van het netvlies met 15 lagen dunne, platte, dakpanachtige cellen,
die lichtstralen terugkaatsen en de gevoeligheid van het kattenoog in het halfduister
vergroten.
Genetische component :
De “oer-pigmentcellen” ontstaan in de omgeving van de neurale
buis, dus al tijdens een vroeg stadium van het embryo. Ze vermenigvuldigen zich sterk
door celdeling en verplaatsen zich naar hun toekomstige “arbeidsplaatsen. Het is
in dit stadium dat het effect van het W-gen merkbaar wordt. Er gaat iets mis met
de ontwikkeling van de pigmentcellen en deze komen niet op hun normale arbeidsplaatsen
terecht. De aandoening erft autosomaal dominant over. De expressie voor de witte
vacht is volledig, maar variabel voor blauwe ogen en doofheid. Er wordt gesuggereerd
dat de mate van expressie hoger is bij homozygoot dominante dieren (Saperstein 1976
/Pedersen 1991). De erfelijke doofheid bij witte katten met blauwe of koperkleurige
(oranje) ogen of één blauw en één oranje oog (odd-eyes), onder invloed van het gen
W, is een uiting van het “Waardenburg Syndroom”. Dit syndroom ontstaat als gevolg
van een stoornis in de ontwikkeling van de neurale lijst (zenuwaanleg bij het embryo)
en is dus voornamelijk gebaseerd op een aangeboren erfelijke (sensorneurale-) vorm,
welke verbonden is met niet-pigmentatie (hypopigmentatie, leukistische- ) verantwoordelijke
genen. De genetische structuur bij deze pigment-geassociëerde doofheid is nog niet
volledig opgehelderd. Hoewel het witte gen autosomaal dominant is, zijn niet alle
witte katten doof. De penetrantie van het W-gen betreffende de vacht is volledig
(100%). Dit kan niet gesteld worden voor de optredende doofheid, omdat de eigenschap
om pigment in het oog aan te maken wordt toegeschreven aan de buitenste wal van de
oogblaas, terwijl de rest van het pigment, met name voor de vacht, afkomstig is van
de neurale lijst.
Geadviseerde maatregelen :
Het O.P. is unaniem van mening dat het ongewenst is met eenzijdig- of volledig dove
dieren te fokken en is voor een fokverbod voor deze dieren.
In het stamboekreglement
van de verenigingen dient hiervoor een fokverbod te worden opgenomen.
Bovenstaande maatregel zal tevens gelden voor fokpoezen en dekkaters. De aanvraag
voor stambomen van de nakomelingen zal vergezeld moeten gaan van een officiële verklaring
van niet-doof zijn, verkregen volgens de BAER-test methode of een daaraan gelijkwaardige
DNA-test. De ontwikkeling van een DNA-test is aan te bevelen, daar deze door betrokken
katten beter te verdragen is dan een audiometrische BAER-test met narcose.
Er zullen
stambomen afgegeven worden met een fokbeperking tot na de verklaring van een niet-doofheid
aan witte nakomelingen van witte, niet geteste ouders.
Een tentoonstellingsverbod behoeft niet te gelden voor dove witte katten, omdat het hier slechts gaat om een schoonheidskeuring.
Uitzondering voor het ondergaan van de BAER-test zal voorlopig gelden voor de huidige castraten.
Fokkers moeten witte ouder x witte ouder-kruisingen voorkomen, omdat homozygoot-wit (WW) de kans op doofheid vergroot. In het stamboekreglement dient een fokverbod opgenomen te worden tegen wit x wit-combinaties.
Fokkers van witte katten met blauwe ogen (m.u.v. Foreign White) dienen selectie op hun fokdieren uit te voeren door hun katten opthalmoscopisch te laten onderzoeken op de aanwezigheid van een tapetum lucidum, omdat aangenomen wordt dat alle gepigmenteerde ogen een een tapetum lucidum bezitten.
De verenigingen dienen in hun Gezondheids- en Welzijnsreglement op te nemen dat alleen gefokt mag worden met goed horende witte katten en dat witte fokdieren onderzocht moeten worden door middel van een BAER-test, opdat ze bilateraal en compleet horend zijn.
Argumentatie :
Naar cochleaire doofheid bij katten is redelijk veel wetenschappelijk
onderzoek verricht (Strain 1991, 1996).
Internationaal wordt geadviseerd niet te
fokken met niet-horende dieren en ook niet met eenzijdig-horende dieren. Hiermee
fokken zal op termijn meer dove dieren geven (Strain). Eenzijdig-horende katten kunnen
met een zgn. “klap- en knispertest” niet betrouwbaar opgespoord worden en derhalve
is een elektrodiagnostische test (BEAR- of BAEP-test) een objectieve beoordeling.
BAER = brain stem auditory evoked response of BAEP = brain stem auditory potentials.
Doofheid kan bij blauwogige witte katten erfelijk zijn. Het tijdstip van doofheid
kan gemiddeld worden, het gen echter niet.(Keller 1997, Brinicombe 1995, Strain 1999).
Daarom is de ontwikkeling van een DNA-test noodzakelijk. Daar de kat steeds vaker
als proefdier voor de mens dient, wat op het bestaan van homologe chromosomen berust,
vastgelegd op gen-kaarten, zou de ontdekking van het menselijke gen voor doofheid
verder kunnen helpen (Estivill 1998, Pfister 1998). Een DNA-test zou voor betreffende
katten wezenlijk beter te verdragen zijn dan een audiometrische hoortest met narcose
( zoals door Keller 1997 beschreven is).
De FIFe heeft onder druk van een rechtszaak
in Duitsland wel een tentoonstellingsverbod uitgevaardigd per 1-1-1996 en het zal
bij de FIFe niet langer toegestaan zijn om witte katten tentoon te stellen zonder
dat de inschrijving vergezeld gaat van een kopie van een niet-doofheidsverklaring
van de dierenarts. Onderzoek van, enigszins gedateerd, cijfermateriaal (M.Vestjens-Raadsveld,
1977) van de Foreign White leverde op:
van de 643 Ww (heterozygoot witte Siamezen) in Engeland de penetrantie van de doofheid 0,8% is,
bij 200 bekende Ww-katten in Nederland de penetrantie van de doofheid 0% is,
van 16 witte katten, afkomstig uit witte ouder x witte ouder (het is dus onbekend of ze hetero- of homozygoot voor W zijn), bij 4 katten doofheid geconstateerd werd.
Niettemin wordt gesteld dat witte katten, die het point-gen (cscs) dragen, de daaraan gekoppelde blauwe ogen kunnen hebben zonder doof te zijn (Pedersen, 1991).
Er is weinig bekend over het voorkomen van doofheid bij witte katten per specifiek
ras. Wel is er onderzoek gedaan naar witte katten in het algemeen en daaruit bleek
dat van de 256 katten 12,1% unilateraal doof en 37,9 bilateraal of geheel doof was.
Dus de helft van de katten leed aan een vorm van aangeboren doofheid! Bij katten
die voortkwamen uit een kruising met twee witte ouders was het percentage zelfs tussen
de 52 en 96 % !
Volgens Bergsma en Brown (1971) zijn ca. 43 % van de homozygoot witte
katten (WW) en ca. 27 % van de heterozygoot witte katten (Ww) doof. Ook ca. 7% van
de geel-ogige katten zijn erbij betrokken (Bergsma & Brown 1971, Delack 1984).
Over
de witte Turkse Angorakatten werd bericht, dat in bepaalde populaties tot zo’n 95%
van deze katten moeilijk horend of doof is (Guttengeber, 1995). Gelukkig heeft men
bij de FIFe sinds 1998 ook de gekleurde Turkse Angora (ww) erkend, zodat men nu een
witte Angora met een niet-witte Angora kan kruisen om zodoende bij de Turkse Angora
wit x wit kruisingen te vermijden met behoud van stambomen voor de nakomelingen.
De werking van het W-gen staat waarschijnlijk onder invloed van andere, in het genotype
aanwezige, factoren. Een Engelse fokker van witte katten, de heer David Brinicombe,
noemt deze groep polygenen de “E-factor”. Als deze hypothese waar blijkt te zijn,
dan zou er een fokprogramma opgesteld kunnen worden om doofheid zo goed als uit het
kattenbestand te fokken, mede gezien het feit dat er bij Foreign Whites en Turkse
Van katten nauwelijks doofheid voorkomt. D.m.v. stamboomonderzoek en gehoortestresultaten
zal onderzocht moeten worden of de polygenen van de E-factor mogelijk dezelfde kunnen
zijn als van de gelijkmatig verdeelde donkere pigmentatie uit de fokprogramma’s van
de Foreign White, waarbij weinig doofheid voorkomt en waarbij als standaardconcept
een Sealpoint siamees met de diepst blauwe oog-kleur gepaard wordt aan een Foreign
White die ook uit een dergelijke combinatie is ontstaan.
Men kan m.b.t. dit ongewenste
kenmerk ervan uitgaan dat:
Huidige incidentie :
Incidenteel voorkomend bij compleet witte exemplaren van alle
rassen, te weten: Brits Korthaar, Cornish Rex, Devon Rex, German Rex, Manx, Turkse
Angora, Noorse Boskat, Maine Coon, Foreign White (Siamees-wit), Exotic, Pers.
Gewenste incidentie :
Door selectief op de groep polygenen (E-factor) te fokken en
alleen horende witte katten met gekleurde (niet witte) katten te combineren, moet
het mogelijk zijn leukistische doofheid uit het kattenbestand te fokken.
Literatuur :
Berntrop, H.: 30 jaar Foreign Whites, Kattenwereld 1993; no 1: 215-218.
Bergsma, D.R. u K.S. Brown (1971): White fur, blue eyes and deafness in the domestic
cat. J. of hered.62,171-185.
Bloks, Th.P.J.: Mooi en Gezond, Leukistische doofheid,
Hoofdstuk 10
Brinicombe, D.(1995): The 1995 All breed White Deafness Survey. http://dspace.dial.pipex.com/brini
Delack, B.(1984): Hereditary deafness in white cat.Comp. on continuing education
6, 609-617.
Dijkshoorn, N.A.; van der Wel, T.: Doofheidsonderzoek bij gezelschapsdieren,
Tijdschrift voor Diergeneeskunde 122 (6) 168-169,1997.
Estivill, X. e.a.(1998): Connexin-26
mutations in sporadic and inherited sensorineural deafness. The Lancet 351, issue
9100
Gerrits, P.O.: ”Mooi èn Gezond”; Standpunten van de Nederlandsea Cat Fancy ten
aanzien van ongewenste erfelijke kenmerken bij katten, “Fokken, wat doen wij er zelf
aan?” ; 1999, Hoofdstuk 1.
Keller, P.(1997): Forschungen zur Entwicklung der frühen
akustisch evozierten Potentiale (FAEP) bei der Katze für den Einsatz in der Grundlagenforschung
und zur klinischen Anwendung. Tierärztliche Hochschule Hannover, Vet. Med. Diss.
Mair, I.W.S.: Hereditary Deafness in the white cat. Acta Laryngologica 1973; supl
314.
Min. van LNV: Wie mooi moet zijn, Schadelijke raskenmerken bij katten, SDU 1992.
Pedersen, N.C.(1991): Feline husbandry, American veterinary publications, Goleta.
Pfister, M.(1998): Neue molekulargenetische Erkenntnisse über die Entstehung hereditärer
Schwerhörigkeiten. HNO Vo.32 - 33
Raadsveld, M.: Het Syndroom van Waardenburg bij
de Foreign White kat. 1977.
Robinson, R.: Genetics for Cat Breeders, Pergamon Press
1991; 3rd edition.
Saperstein, G.,S.Harris and H.W.Leopold: Congenital defects in
domestic cats.Feline Practice,6,7, pp 18-43, 1976.
Strain, G.M.: Congenital Deafness
in Dogs and Cats. The Compendium-Small Animal 1991; 13: 245-250.
Strain, G.M.: Aetiology,
Prevalence and Diagnosis of Deafness in Dogs and Cats. Brit Vet.J. 1996; 152: 17-36.
Strain, G.M.: Congenital Deafness and its Recognition. Pediatrics, July 1999.
Shelton
L.: The Pigment Parade, Cats december 1995
Wijngaart, van de P.: ”Mooi èn Gezond”,
Standpunten van de Nederlandse Cat Fancy ten aanzien van ongewenste erfelijke kenmerken
bij katten; Leukistische doofheid, Hoofdstuk 11.